zaterdag 13 februari 2010

Bericht uit de wasstraat

















Twee weken heb ik de auto nu, maar die verleidelijke showroomglim is al nergens meer te bekennen. Overal resten ijs, zand en zout. Ik heb geen keus. Om het gevoel van nieuw nog een beetje te rekken zal ik de auto moeten wassen. Op naar de wasstraat dus.

Eerst is er de kwestie van de muntjes, of preciezer, van de moeilijkheid om het juiste menu te kiezen. Er bestaat een basispakket, een totaalpakket, een waspakket. Daarbinnen is weer van alles mogelijk. Alleen spoelen met water en zeep of toch ook maar drogen? In de was, maar dan zonder nadrogen? De onderkant geborsteld? Politoeren? Een paar muntjes voor het stofzuigen eventueel? En wat doen we met de velgen?

De vrouw achter de met (kogelvrij) glas afgeschermde toonbank van het benzinestation is weinig spraakzaam. Ze draagt nepwimpers en is waarschijnlijk blonder dan ze ooit – naar schatting minstens zestig jaar geleden - ter wereld kwam. In de hoek staat een klein TV-scherm dat haar aandacht opeist. Ik meen een hond te zien - een namiddags dierenprogramma.

Terwijl haar blik geen seconde van het scherm wijkt, antwoordt ze op mijn vragen afwisselend met ‘dat moet u zelf weten’ en ‘dat ligt eraan’. Wanneer ik eenmaal de keus voor een programma heb gemaakt en de muntjes uit de wissellade grabbel, vraag ik of het de bedoeling is dat ik tijdens het wassen in de auto blijf zitten. Voor het eerst kijkt de vrouw weg van haar scherm. ‘Zeker de eerste keer hé?’, zegt ze terwijl ze me recht in de ogen kijkt. ‘Het is lang geleden’, antwoord ik bedremmeld, en ik wil nog iets toevoegen, dat ik haar echt niet in de maling neem, maar nu eenmaal zelden op dit soort plekken kom, zodat het derhalve helemaal zo vreemd nog niet is dat ik mij niet herinner of het de bedoeling is om in die auto te blijven zitten of niet – dat zou ze toch moeten begrijpen -, maar nog voordat ik iets heb kunnen zeggen heeft ze het hoofd alweer afgewend naar het scherm, waar juist een reusachtige paling uit beeld zwemt.

Vlak voor de ingang van de wasstraat is tegen een blinde muur een trekautomaat geschroefd. Ik kies een doekje om de ruiten mee droog te vegen en een ‘cockpitdoek’, ‘geschikt voor dashboard, bumpers en spiegels’.

Voorzichtig rij ik de auto onder de ‘inweekboog’ door en houd stil voor de ingang van de wasstraat. Het stoplicht staat op rood. Een jongen in overall gebaart dat ik nog iets naar voren moet. Zodra ik over een hobbel ben gereden, mag ik de motor uitzetten.

Ik kan er nu nog uit, als ik zou willen. Maar iets houd me tegen. Een loomheid die ik niet goed kan verklaren. De auto wordt nu met kleine schokjes vooruit geholpen. We staan op een rolband, de auto en ik, en gaan onvermijdelijk voorwaarts. Dan beweegt de band plotseling met een grote schok en stroomt het water over de voorruit. Alles om me heen wordt wazig.

De baarmoeder is een nutteloze metafoor, niet in de laatste plaats omdat niemand zich z’n aanwezigheid in die baarmoeder erg goed herinnert (er zijn natuurlijk mensen die anders beweren, maar zo lopen er ook rond die volhouden dat God een groene kikker is op de bodem van de oceaan, en je kunt tenslotte niet iedereen serieus nemen).

En toch, het geeft te denken; dat heen en weer wiegen, die omsluiting door metershoge, bontgekleurde WC-borstels die over het staal roffelen, dat water dat wellustig over de auto stroomt; weten dat je nergens heen kunt, dat er geen keuze is dan je over te geven aan de deinende beweging, aan het schuim dat zich opgejaagd weet door het water, aan het water dat tranend oplost in de kokende lucht - ik sluit mijn ogen en voel mijzelf wegdoezelen. Niet alleen de auto wordt gereinigd, ook ik. En geen moment vraag ik me af of het ergens zal gaan lekken.

Vroeger was de auto op zondag aan de beurt. Hele buurten tegelijk liepen bij mooi weer uit met spons, emmer en zeem om hun alledaagse trots van nieuwe glim te voorzien. Mijn vader deed al niet anders. Vooral de goudkleurige Vauxhall Viva straalde na behandeling met was en poetskatoen onbedaarlijk. Er ging wel een middag mee heen. En er waren er natuurlijk die het elke week deden. Maar dat waren aanstellers. Of er al wasstraten waren toen, begin jaren zeventig, weet ik niet. Ze moeten er zijn geweest. Maar wie ging daar nou naartoe? Het zelf afboenen en oppoetsen van de auto, hoe klein en onooglijk ook, stemde bescheiden. Het is natuurlijk flauwekul om te zeggen dat het een ritueel was, een meditatief moment zelfs – die woorden hebben al genoeg te verduren – maar toch, het wassen stond buiten alle andere dingen, had niets met de onachtzaamheid van de doorgaande tijd en drukte en beslommeringen te maken waar mensen toen ook al onder leden ook al lijkt het in retrospectief een tijdperk van hemelse traagheid en ruimte. De auto, door de week verwaarloosd, afgetrapt, vervloekt en met peuken en kauwgom besmeurd, en geen blik waardig gegund, werd op zo’n zondag met doek en water getroost, de vacht gestreeld, onachtzaamheid ongedaan gemaakt en in tederheid omgezet. Onderwijl werd flink geneuried en opgestoken - zonder sigaretten was het leven immers ondenkbaar, en de zondagse autowasbeurt al helemaal -, terwijl moeder thuis de groentesoep met ballen bereidde. Het waren, kortom, overzichtelijke tijden. Dat de zondagse wasbeurt ook schaduwzijden kende - zo gaf de immer overvolle asbak zelden mee, en waren er dagen dat de boenwas niet gehoorzaamde, omdat het buiten te koud was, of juist te warm, of zomaar, zonder dat er iets te begrijpen viel – deed daar weinig aan af.

Wie niet bang is uitgevallen, zou zomaar staande kunnen houden dat in de overgang van zondagse wasbeurt naar full automatic carwash een ingrijpende structuurverandering van onze maatschappij zichtbaar wordt, ja zelfs de verwording van, ehm, onze collectieve psyche, van de verhouding tussen mens en machine; - bereikten we vroeger gemoedsrust en, wie zal het zeggen, loutering, door onze auto zelf te wassen, inmiddels laten we dat doen door zelfdenkende machines, als volleerde consumentisten.

De vraag is natuurlijk welke conclusie we daaruit moeten trekken. En eerlijk gezegd zal het me allemaal een zorg zijn, zolang ik hier maar nooit meer weg hoef. Als ik maar voor eeuwig hier kan blijven, verscholen in deze wiegende cocon van staal en glas, in deze roffelende moederschoot van was en schuim, het cockpitdoekje in m’n handen.Wie durft te beweren dat met de full automatic carwash het autowassen als meditatieve oefening heeft opgehouden te bestaan, is te lang binnen gebleven, en zou er goed aan doen op een verloren winterdag desnoods een auto te huren, muntjes in te slaan, en zich over te geven. Het woord geluk werd wel eens voor minder in stelling gebracht.

2 opmerkingen:

Onno zei

Mooi, mooier, mooist.

Jantine Swagerman zei

Mijn moeder vindt de wasstraat zo eng dat ze het altijd aan mij vraagt.
Jantine