donderdag 10 december 2009

Interview Jutta Chorus - Afri

Wie stiekem nog hoopte dat het met de multi-culturele samenleving vanzelf ooit goed zou komen weet na het lezen van Afri – leven in een migrantenwijk wel beter. Journaliste Jutta Chorus liep anderhalf jaar rond in de Afrikaanderwijk in Rotterdam, een van die Prachtwijken waar het percentage allochtonen meer dan 80% of meer bedraagt en volgde daar een Turkse, een Marokkaanse en een Nederlandse familie. Ze zit aan bij familieberaad, gaat op pad met de wijkagenten en noteert, het opschrijfboekje in de hand, wat wordt gezegd. Het resultaat is een ontluisterend inkijkje in het leven aan de onderkant. Binnen de Turkse en Marokkaanse families in Afri heeft vrijwel iedereen een uitkering. Studie of school worden zelden afgemaakt. Geweld en bedreiging – binnen families, tegenover buren of politie - zijn de gewoonste zaak van de wereld. De 20% autochtonen intussen die nooit uit Afri vertrokken, zijn ziek of gaan gebukt onder psychische stoornissen. Dalrymple in de polder kortom – Laat varen alle hoop, gij die hier binnentreedt?

Chorus: Er staat natuurlijk veel ellende in, veel onvermogen van mensen, maar ik heb ook sprankjes hoop gezien. Ik weet niet of het genoeg is. Sommige mensen in het boek ontworstelen zich aan de sociale controle van hun familie, zorgen dat ze een goede opleiding krijgen, maken carrière. Daar is veel moed voor nodig. Hetzelfde geldt voor de politieagenten, de wijkagenten. Die mensen hebben echt effect. In de bloei van hun leven investeren ze lange jaren in zo’n wijk, geven daarbij een deel van hun privé-leven op. Sommigen hebben al jaren geen oud en nieuw met hun gezin kunnen vieren omdat ze dan altijd op het plein moeten zijn om de boel in goede banen te leiden. Ze doen alles om die jongens bij de samenleving te betrekken; ze straffen wanneer het moet, ze stimuleren waar mogelijk, en ze geven ook echt kansen; kansen die soms gegrepen worden.

Opmerkelijk is dat de koran en het geloof vrijwel geen rol lijken te spelen.

Chorus: Ik heb me daar zelf ook over verbaasd. Die straatjongens gingen nauwelijks naar de moskee. In de moskee op het plein kwamen vooral oudere mannen. Ook tijdens de Ramadan bleven de meeste jongens gewoon thuis. De sociale controle en dwang binnen families is veel belangrijker. Schaamte en eer bepalen het handelen. Zeker voor die eerste generatie. De tweede generatie lijdt daaronder.

Maar die tweede generatie doet toch vrolijk mee? In het boek is de pas 24-jarige Osman de pater familias van de Turkse familie. Hij is het die bepaalt hoe de vrouwen in de familie zich moeten gedragen, of zijn zus mag trouwen.

Chorus: Ze doen er aan mee, maar dat neemt nog niet dat je er niet door beschadigd kan zijn. Het is onvermogen. Wie er afstand van neemt, riskeert een breuk met de familie. Daar is grote moed voor nodig. Je goede naam staat op het spel. Eer is alles.

Hoe kwam je eigenlijk bij deze families terecht?

Chorus: Ik had twee eisen; ik wilde namen kunnen gebruiken, en ik wilde de mensen kunnen laten zien zoals ze echt leven. Het kost nogal wat tijd om geschikte families te vinden. Aanvankelijk had ik een andere familie, maar daarvan merkte ik dat ze na drie afspraken eigenlijk wel waren uitgepraat. Een andere familie wilde niet met hun naam in het boek. Bij de Turkse familie die ik uiteindelijk vond had ik ook het geluk dat een van de jongens, Osman, precies op het moment dat ik met mijn onderzoek begon een snackbar opende op het plein. Die hele familie zat daar de hele dag. Osman’s vrienden kwamen er aangelopen, zo raakte ik overal binnen.

Die snackbar is een poging Osman op het rechte pad te krijgen. Zijn familie biedt hem een kans, maar dat lukt dan toch weer niet.

Chorus: Ja, de vrienden met wie hij voorheen een bende vormde, komen weer in de snackbar. Vanwege zijn strafblad kreeg hij geen horecavergunning - die vergunning moest dus van een neef komen -, waardoor Osman zelf er maar 16 uur mocht werken en hij te weinig verdiende. En hij kon het ook gewoon niet zo goed. Hij had geen enkele opleiding. Hij deed maar wat. Hij heeft waarschijnlijk van iemand vet leren smelten of zo. Ik heb daar een jaar lang gegeten en dat is me niet echt goed bekomen.

Een voedselvergiftiging?

Chorus: Nou, dat ook weer niet, maar het was vaak niet echt goed doorbakken. Je wist ook nooit hoe lang dat schaap daar eigenlijk al aan die grill hing.

Osman en zijn vrienden verzetten zich tegen alles wat met Nederland te maken heeft, en zien daarbij Montana en Michael Corleone als hun helden. Hoe zit dat?

Chorus: De Godfather is op de lange termijn misschien niet altijd succesvol, en ook met Tony Montana loopt het slecht af, maar voor zolang als het duurt heb je dan toch die grote auto en het aanzien. Het is ook de verheerlijking van verzet. Al wonen ze dan in een beroerde wijk, ze hebben wel hun eer. Het is een soort ghettoromantiek. Daarom hebben ze ook dit soort figuren nodig. Ze duiken een fantasiewereld in en dat leidt tot lege misdaadschappen in de videotheken. Al dat soort films was voortdurend uitgeleend of gestolen; niet porno, maar de Godfather. Ze imiteren ook de gebaartjes van Michael Corleone. Ze laten hun stem iets zakken enzo.

Wat opvalt is dat Osman en zijn vrienden eigenlijk nooit toegeven dat ze iets fout hebben gedaan. In het boek citeer je een Arabisch spreekwoord: Een zonde in het verborgene is voor tweederde vergeven. Is het daarom dat die jongens geconfronteerd met hun eigen fouten glashard ontkennen, terwijl ze weten dat iedereen weet wat ze hebben gedaan?

Chorus: In Nederland zijn we heel erg gewend dat je kinderen opvoedt vanuit het principe dat het belangrijk is om te zeggen dat je het gedaan hebt dan dat je het verzwijgt. Ouders delen vaak zelfs geen straf als kinderen maar zeggen wat ze hebben gedaan. Uit recent onderzoek blijkt ook dat wanneer ouders hun kinderen die ruimte niet geven; wanneer kinderen niet worden gestimuleerd om toe te geven dat ze iets fout hebben gedaan, die kinderen agressiever worden, en zelf gaan liegen. Gezichtsverlies en eer is alles. In die Turkse en Marokkaanse families is daarom ruimte om te liegen. En waarom zou je dan tegenover de politie of voor de rechter de waarheid spreken als je dat binnen je eigen familie al niet hoeft te doen? Ik denk dat als je echt Nederlanders wilt maken van die tweede generatie, dan hoort daar toch bij dat je schuld bekent. Dat wordt gewaardeerd. Dat hoort bij onze cultuur, vormt de grond onder onze rechtscultuur.

In het boek word je uiteindelijk van buitenstaander betrokkene.

Ja, je krijgt een telefoon in je hand gedrukt, er staan berichten op je voicemail, het is nog geen vriendschap, maar toch. Ik heb een van die mensen een beetje geholpen, een advocaat gewezen, omdat ik het zo onrechtvaardig vond wat er op een gegeven moment gebeurde. Je ontkomt je er niet aan dat je iemand anders wordt, en dan is het tijd om op te stappen.

Ben je later nog teruggegaan? Waren ze blij met je boek?De mensen in je boek geven zich nogal bloot.

Chorus: Ik kom er nog steeds, maar zonder opschrijfboekje. En nadat het boek uitkwam ben ik gelijk met een stapel boeken de wijk in gegaan. Dat was niet gemakkelijk. Die jongens op straat schamen zich toch ook een beetje voor het uitzichtloze in het boek. De publicatie zelf ging me evenmin licht af, al stonden die families er achter, en wisten ze wat er in het boek stond. De reacties waren uiteindelijk vooral positief, zo van: eindelijk wordt er ook over Rotterdam-Zuid geschreven, voor het eerst wordt het leed tenminste zichtbaar. De werkelijkheid wordt niet genoeg gekend. Dat is het probleem. Daar stoor ik me aan; aan die politieke impasse in Nederland, waarin rechts steeds rechtser wordt en links blijft hangen in politiek correcte standpunten, terwijl intussen gewoon nog onvoldoende bekend is wat er bij de mensen thuis achter de voordeur plaatsvindt. En dat zou toch het begin moeten zijn; dat je weet waar je het over hebt voordat je aan oplossingen begint te denken. Het zou mooi zijn als dit boek daar een kleine bijdrage aan levert.

interview gepubliceerd in VPRO-gids, 10 december 2009

vrijdag 30 oktober 2009

Het Breed (de beroemde flatwijk van architect Frans van Gool,
in Amsterdam, Noord).


















De krassen op het negatief suggereren dat iemand
onzorgvuldig was; dat dit negatief ooit uit een doos
viel, tussen andere rommel terechtkwam, tussen de
strandschepjes van de kinderen wellicht, zodat de
zandkorrels zich met vlijmscherp genoegen in de emulsielaag
nestelden. De kleuren zijn mooi, bijna Technicolor, maar de
drie mannen, die strak in het gelid lopen, hebben daar geen
weet van. Donkere pakken dragen ze. Ze zijn, alweer zonder
het te weten (dat moeten we tenminste maar aannemen), 'voor
de gelegenheid gekleed' (als in: ‘Hij lag er keurig bij’). De
voorste houdt zich nog vast aan de railing, maar weet ergens
ook al wel dat hij net zo goed los kan laten. Dat, zodra ze
eenmaal de hoek om zijn, en uit beeld verdwijnen, ze een
wereld betreden waar railingen alle betekenis verliezen
(als er al railingen zijn; hierover zijn de meningen verdeeld).

woensdag 30 september 2009

Help, er zit een gat in de democratie

Afgelopen weekeinde verkiezingen in Duitsland en Portugal. Zie hier de opkomstpercentages door de jaren heen.

Duitsland:

2009: 70,8
2005: 77,7
2002: 79,1
1998: 82,3
1994: 79,0
1990: 77,8
1987: 84,3
1983: 89,1
1980: 88,6
1976: 90,7
1972: 91,1

Portugal

2009: 60,6 (1,75% blanco)
2005: 65,0
2002: 61,5
1999: 61,8
1995: 67
1991: 68,0
1987: 78,0
1983: 77,8
1980: 83,9
1979: 82,8
1976: 83,5
1975: 91

dinsdag 22 september 2009

Donald Barthelme and Jan Jongbloed

Some weeks ago I wrote (in a review of Tracy Daugherty’s recent biography of Donald Barthelme for NRC-Handelsblad) the following sentences: ‘In the Netherlands Barthelme somehow never managed to become very popular. This in spite of the fact that he was perhaps the only foreign writer ever to include in his fiction a number of Dutch soccerplayers (in the story ‘Concerning the Bodyguard’, two bodyguards discuss the replacement of ‘Dutch goalkeeper Piet Schrijvers’ by ‘the brave Jan Jongbloed’ in the soccergame between the Netherlands and Peru during the Worldcup of 1978).'


















Piet Schrijvers and Jan Jongbloed. Whatever happened to those old heroes, I couldn’t help but wonder for a moment. But, to be honest, I had already forgotten about them when, yesterday morning I entered the farmacy around the corner. The customer in front of me was a strongly built man with grey hair and remarkable fingers; never in my life had I seen fingers that big, that... ‘Meaty’.


















Mmm, what a familiar face, I thought, when at some point he turned around. It couldn’t be, could it? I tried to catch another glimpse of that face that was somehow so well-known to me. A face that hadn’t changed that much over the years. Finally I stepped forward: ‘Sir, may I ask you something... you have such a familiar face...’ The man smiled and turned to the girls behind the counter: ‘Ah well, I have been coming in here for so many years now, haven’t I girls? Everyone here knows me.’ That voice. As if no time had passed since the seventies. I couldn’t be mistaken. ‘You are Jan Jongbloed aren’t you?’ He nodded, that was him alright. And as the girl behind the counter handed him his pills, I told the once famous goalkeeper about the curious coincidence that I should meet him here, at this moment, just around the corner from where I live, when I had just finished writing a review in which I mentioned this American writer, and the soccergame between the Netherlands and Peru, back in 1978, and the replacement of Piet Schrijvers by himself, Jan Jongbloed, due to a terrible attack of one of the Peruvians. Jongbloed smiled, then said: ‘It happened alright, but not in the game against Peru. It was against Italy, in Cordoba it was, in the twentieth minute, and indeed it was some foul, but Piet had a part in it too, he could have avoided it.’ After that we chatted for some more time, pills and stuff in our hands, and then I said goodbye, too flabbergasted even to think about making a snapshot. Anyhow, some important conclusions can be drawn:

1) Jan Jongbloed was, until this week that is, unaware of the existence of Donald Barthelme, and thus unaware of his role in the story ‘Concerning the Bodyguard’

2) In his story ‘Concerning the Bodyguard’ Barthelme has Piet Schrijvers being replaced by Jan Jongbloed during the soccergame between Peru and the Netherlands during the World Cup of 1978. In reality it was during the game against Italy that Jongbloed replaced Schrijvers (after 20 minutes)

3) Piet Schrijvers himself was partly to blame for what happened.

4) Jan Jongbloed is still alive and looks very healthy (and, a small detail, he has big, meaty fingers, which, in retrospect, gives extra significance to his much cited remark, during that same World Cup of 1978, that he played without gloves because otherwise he wasn’t able to ‘feel’ the ball).

woensdag 9 september 2009

Barrateira

De taberna van Barrateira was een hokje van drie bij drie meter waar je Ginja (eens soort kersenlikeur) kon krijgen, en wijn van het land even verderop, goedkoop, als voor de geef. De allerarmste ploeteraars liepen er de hele dag door binnen, voor hartversterkertjes, of gewoon voor het onderhouden van de eigen beschonken staat (voorzover daar verschil tussen bestond). Barrateira trouwde tegen alle regels in op latere leeftijd voor een tweede keer – ze was toen al bijna tachtig -, en zag ook deze echtgenoot sterven. En steeds bleven haar ogen stralen, al viel er de laatste tijd soms ook iets dofs in te zien. Maar dat kan staar zijn geweest.

maandag 7 september 2009

Mr Djaby
















Lusteloos bladerend in de advertentiepagina’s van het lokale Portugese krantje, valt mijn oog op een fotootje in de rechterbovenhoek, waarop een jonge Afrikaan enigszins beteuterd voor zich uit staart. De jonge Afrikaan blijkt ‘Meester Djaby’ te heten en beweert in de bijgevoegde annonce dat hij de ‘troonopvolger van de Sjeik van het grootste spirituele centrum van Oost-Afrika' is. Meester Djaby blijkt een alleskunner die zowel het heden heelt als de toekomst voorspelt. De lijst van zijn specialiteiten is indrukwekkend. Hij is ‘snel’ en ‘efficiënt’ (twee eigenschappen kortom die Portugezen zo hardnekkig lijken te ontberen) in ‘het oplossen van conflicten, gebrek aan succes, depressies, zaken, liefde, afgunst, slechte ogen, hekserij, seksuele kilte van beide geslachten, hetzij van dichtbij, hetzij van een afstand.’ Het meeste is bekend en al eerder gedaan. Wat de hekserij in het rijtje doet zie ik niet zo; alsof de Portugezen daar nog zo zwaar onder gebukt gaan. Waarschijnlijk had hij dit er maar bij gezet omdat hij dit specialisme nu eenmaal beheerste en je tenslotte nooit kon weten. In zijn geboortedorp in Afrika had daar nog de meeste loop in gezeten, alhoewel ook ‘seksuele kilte’ het daar redelijk had gedaan. Dat hij zich, eenmaal in Portugal, gedwongen zag zijn lijst met enkele moderne ziektes aan te vullen, blijkt uit de rest van de lijst. Ook voor diabetes, darmkanker en ‘andere kanker’ draait Meester Djaby zijn hand niet om, zomin als voor ‘bloedarmoede, gonorroe en hepatitis.’ Vooral ook zegt Meester Djaby zeer bedreven te zijn in ‘het genezen van kwalen die normaal gesproken chirurgische ingrepen nodig maken.’ Een meester van de angst kortom, souteneur van klein en groot leed, waar de missionarissen Goddank weinig greep op hebben gekregen.

maandag 31 augustus 2009

een kwade winterdag op de Serra da Estrela













Mijn gastvrouw kan bij gelegenheid vreemd uit de hoek komen. Zo vertelde ze mij eens ter waarschuwing het verhaal van een gezin, ‘bestaande uit vader, moeder en dochter van zeven’, dat op kwade winterdag een reisje maakte naar de hoogste berg van Portugal, de even verderop gelegen tweeduizend meter hoge Serra da Estrela. Het weer was guur en de voorspellingen beloofden weinig goeds. Vader echter was geen zwartkijker, en besloot dat het zo’n vaart niet zou lopen. De reis werd aangevangen en na een paar uur bereikte het gezin, (‘bestaande uit vader, moeder en dochter van zeven’, zo benadrukte mijn gastvrouw nog maar eens) de top van de berg (waar schapenkaas en wollen truitjes worden uitgevent, verder is het er, zoals overal in Portugal; de weg naar de top is geplaveid met ingestorte huizen, bouwprojecten die nooit afkwamen en 18e-eeuwse ruines waarvan niemand de restauratie langer dan een kortstondig moment overwoog - de bezemwagen van de geschiedenis heeft hier halverwege rechtsomkeert gemaakt). Toen echter ging het mis. Met enorme vaart kwamen vanuit de verte donkere wolken aanzetten. Vader, zijn gedachten zoals gebruikelijk elders, zag het niet, of meende dat ook dit onheilspellende wolkendek uiteindelijk wel zou overwaaien. Zijn echtgenote, die zich zoals gewoonlijk op zijn oordeel verliet, zweeg bedrukt. Niet veel later was het gezin ingesneeuwd (‘vader, moeder en kind van zeven!’). Vader probeerde de kachel zo lang als het ging aan te houden, maar op een gegeven moment was de benzine op. Drie dagen later werd de auto gevonden. ‘Allemaal dood’, zuchtte mijn gastvrouw, ‘en het meisje was nog enig kind ook.’ Dat ik die laatste toevoeging erg grappig blijk te vinden, wekt enige argwaan, maar niet meer dan dat. Men is wel iets gewend hier, dwazen genoeg, en voor vol hebben ze mij nooit aangezien.

maandag 24 augustus 2009

G-Man Jerry Cotton



















Gevonden in mijn boekenkast: G-man Jerry Cotton - De bommen van Cassandra' (Distrigoroman nr 1964), waarin FBI-man John B. High het opneemt tegen een stel fanatici die, zich Cassandra noemend, de ondergang van New York plannen. Op pagina 1 een open brief van Cassandra gericht aan de gouverneur van New York:

'Wij klagen aan: Het Newland Concern in New York bezondigt zich tegen de mensheid! Met haar elektronische revolutie stelt het ons aanpassingsvermogen op de proef, verstoren zij het evenwicht en dwingen ons in een andere wereld, die wij niet willen! Een onpersoonlijke koude en vreemde wereld waar men aan anonieme machten overgeleverd is! Wij eisen: Terug naar de natuur! Het brein moet opnieuw uitgevonden worden! Handen af van een techniek die de mensen in de verderfenis stort! Als de politici niet tot daden overgaan, dan doen wij het zelf. Vóór wij allen de afgrond storten en ten onder gaan zullen wij ons verzetten. Ondertekend: Cassandra!

Geeft toch te denken. De slotalinea is evenzeer de moeite waard:

'Don Newland was dood, toen wij de blokhut betraden. David Damski had hem gewurgd. Apathisch zat de man met de baard op een stoel. Zonder weerstand liet hij zich arresteren. De slachtpartij bij de Duivelskreek was afgelopen. de verbijsterende balans: acht doden, twaalf gewonden. 'Ik ben nu weliswaar blind', zei David Damski, 'maar niet met blindheid geslagen.'Die mannen stierven voor een betere toekomst. In geval van nood moeten wij ons in de toekomst opnieuw verdedigen, we moeten terugslaan, met de bommen van Cassandra! Priamos was onverbeterlijk.'

EINDE

Overigens, zo leert enig gegoogle, was Jerry Cotton 'het Duitse antwoord op James Bond', en zijn er van zijn avonturen (in pulpformaat) wereldwijd zo'n 850 miljoen exemplaren verkocht. Wie de schrijver van Jerry Cotton was, werd door de uitgever lang geheim gehouden. Uiteindelijk bleek het te gaan om ene Delfried Kaufman, later bijgestaan en op den duur vervangen door een team van schrijvers: Hans E. Knpeter, Hasso Pl, P.E. Fackenheim, en vooral: Heinz Werner H.

Voor de liefhebber, zie ook het artikel van Erik van den Berg in de Volkskrant van april 2004, tgv het vijftig jarig jubileum van Jerry Cotton: http://www.volkskrant.nl/archief_gratis/article1226277.ece/G-man_Jerry_Cotton

Café Central 1997


















Café Central geeft elk jaar een kalender uit ter grote van een spelkaart. Aan de ene zijde staan de dagen en weken van het jaar dat nog zo pril en onbedorven, zo vol verwachting is (dit alles in tegenstelling, zo kan rustig worden gesteld, tot de gemiddelde clientèle van Central), aan de andere zijde pronkt een naakt meisje. De pin up van 1997 staat tot haar middel in een zwembad en friemelt wat aan het haar (ze maakt een staart, zo te zien, in opdracht van de fotograaf waarschijnlijk, die haar juist heeft bevolen de lippen te bevochtigen en de mond iets te openen). Enorme borsten hangen in een al te doorzichtig jurkje, dat nog het meest doet denken aan de haarnetjes die vrouwen van middelbare leeftijd en ouder in vroeger tijden wel droegen teneinde tijdens het douchen de coiffure droog te houden, hetgeen de feestvreugde natuurlijk wel enigszins tempert.

vrijdag 21 augustus 2009

Casa do Alentejo













In Lissabon bezocht ik jaren geleden het Casa do Alentejo, een 17e eeuwse paleisje (oorspronkelijk: Palácio Alverca) waar ooit een casino in was gevestigd en waar sinds begin jaren dertig uit de gelijknamige provincie weggetrokken boertjes elkaar ontmoetten en weemoedig het glas hieven op het dorre landschap van hun kindertijd. Ik schreef toen het volgende:

‘De deur naar de straat staat half aan. Op de bovenverdieping schijnt zich een restaurant te bevinden, maar zo vanaf de straat valt het nergens uit op te maken. Ik duw de deur verder open. Gelijk achter de deur een trap. Ik ga de trap op, open dan een tweede deur en betreed een donkere ruimte. Na enige tijd, als mijn ogen gewend zijn, zie ik dat ik mij in een claustrum bevind. In het midden van het claustrum een droge fontein. De muren en het plafond zijn betegeld met azulejos. Aarzelend zet ik een paar passen naar voren. De houten vloer kraakt. Het ruikt naar boenwas. Er is niemand. Ik pak mijn fototoestel. Dan hoor ik een geluid. Het komt ergens vanachter een van de pilaren vandaan die de wandelgang markeren. Ik knijp mijn ogen samen en zie nu een oudere man in uniform enigszins onderuitgezakt in een bureaustoel zitten. Hij speelt met een horloge. Heeft een zonnebril op. Terwijl daar in deze verduisterde ruimte toch nauwelijks aanleiding toe is. De blinde portier uit ‘Nooit meer slapen’? Ik vermoed dat hij mij aankijkt. Hij schudt met zijn vinger, heen en weer, ten hoogste drie maal, en wijst dan naar een punt ergens achter mij op de muur. Is het iets dat ik niet mag doen? Natuurlijk: het fototoestel. Ik kijk om. Nu zie ik ook het bordje. Fotograferen is verboden. Maar het is hier te donker om dat waar te nemen. Deze man zit hier dus elke dag. Zelf verborgen in de duisternis waarschuwt hij de argeloze bezoeker (die, geconfronteerd met de schoonheid van het tafereel, bij wijze van Pavlov-reactie een camera te voorschijn haalt) dat fotograferen verboden is, met zijn vinger wijzend naar het bordje waar dat op staat en dat niemand kan zien, omdat het te donker is (wat op zich natuurlijk weer de reden is dat hij er zit). En dan te bedenken dat flitsen de azulejos helemaal niet aantast. Eeuwige verwarring met UV licht dat wel aantast. Maar dat kan die man natuurlijk niet weten.’

Inmiddels (tien? vijftien?) jaar later is het Casa do Alentejo, zoals dat heet, voortvarend opgeknapt. Van het troostrijke verval dat het gebouw voorheen kenmerkte is niets meer te bespeuren. Het claustrum baadt nu in het licht. De portier is verdwenen. Om me heen toeristen met gidsjes onder de arm.

woensdag 5 augustus 2009

De man met de hoed - In Memoriam Soledade das Neves


















Begin juli schreef ik over een antieke paspop, door mij ontdekt in de etalage van een hoedenwinkel in het Portugese provincieplaatsje Fundão. 'De man met de hoed' was ongetwijfeld de meest aristocratische paspop ter wereld, beweerde ik, de pop ook met de droevigste blik. Ik schreef dat ik de winkel binnenstapte en de uitbaatster vroeg of de pop te koop was, en besloot het stukje met 'wordt vervolgd'. Van de vorige zin was het eerste deel onwaar - ik ging de winkel niet binnen en probeerde die pop niet te kopen -, en het tweede deel waar, maar dat kon ik toen nog niet weten.


















Inmiddels drie weken later blader ik wat door de lokale krant (Jornal do Fundão) en valt mijn oog op een foto van... 'De man met de hoed'. Onder de foto een groot artikel van de hoofdredacteur (Fernando Paulouro Neves) naar aanleiding van het overlijden van de uitbaatster van de hoedenwinkel, een paar dagen nadat ik er die foto nam. Soledade das Neves heette ze, zo weet ik nu, en ook dat ze op 89 jarige leeftijd stierf, en tot een paar weken geleden nog in haar winkel stond. Het was er alsof de tijd stilstond, zo schreef Neves, die zich herinnerde dat hij als kleine jongen door die winkelstraat liep en zich dan aangestaard wist door die man met de hoed (die zich dus al decennia in die etalage bevond).













De winkel zal nu sluiten, de pop zal verdwijnen. Een opkoper zal de inboedel (die oude meuk!) overnemen en die pop wellicht voor de gein in de hal van zijn eigen villa neerzetten, tot die kop hem gaat vervelen (zeg dan wat!), of die treurige ogen hem van de ene op de andere dag gaan tegenstaan, iets in hem loswoelen dat hem angst aanjaagt (Zo! - de prullenbak sluit met een klap).

Ik heb maar een open brief(je) geschreven, waarin ik de gemeente en alle denkbare publieke organisaties oproep om hun verantwoordelijkheid te nemen en de man met de hoed aan te kopen, om hem vervolgens, met gedenksteen en al in een nis in de muur te plaatsen, in de straat waar hij zich al zo lang bevond, de mensen in zich opnemend. Veel zin heeft zo'n briefje niet, maar toch.

maandag 3 augustus 2009

branchevervagende doodgravers

De firma Gonçalves en Zonen is een winkel van vier bij vier meter, gelegen aan de hoofdstraat van het dorp. Gespecialiseerd in lijkkisten lijdt het bedrijfje sinds jaar en dag een moeizaam bestaan. Aan de leefstijl van de lokale bevolking – alcoholinname, tabaksverbruik, rijstijl - ligt dat niet. Maar zoals overal trekt ook hier de bevolking weg naar de grote stad. Een ontwikkeling die de directie op enig moment heeft doen besluiten nevennerinkjes te zoeken. Niet langer legde de firma Gonçalves zich uitsluitend toe op de verkoop van lijkkisten. Hout is ten slotte hout, en van wat er bij fabricage van zo’n kist aan hout overblijft, kan nog een mooi bijzettafeltje worden gedraaid.













Of dit laatste een uitputtende is voor de branchevervagende activiteiten van de firma Gonçalves laat zich allicht betwijfelen. Maar de firma bestaat echt. En er worden daadwerkelijk lijkkisten en meubels verkocht. En dat niet alleen. Wie de winkel binnengaat, ziet dat de muur aan de achterzijde grotendeels in beslag wordt genomen door manshoge rollen tapijt. Of er een relatie is tussen het tapijt en de lijkkisten weet ik niet. Zoals ik ook niet direct zie op welke wijze de verkoop van glaswerk en servies de lijkkistenmaker synergetische voordelen oplevert of, wat dat betreft, het dealerschap van Tyrup verf (vernis voor op de kisten?).

Soortgelijke twijfel heb ik bij de kandelaars en de overige elektrische apparatuur. Natuurlijk, met kandelaars (twee-armig, verguld met een rozet van gestraald aluminium, 55,- per stuk) kan de kist bijgelicht worden op het moment dat de gepast schreiende familieleden (12 linnen zakdoeken met bloemmotief, 12,-) van over het zacht verende tapijt (hoogpolig wol, enkelsteeks, inclusief ondertapijt, 80,- per m2) naderbij komen om, begeleid door het suizend concert der ventilatoren (staand, 120,- per stuk, tafelmodel, 40,- per stuk) de overledene, die keurig gekapt (fohn, 45,- ) en geschoren (elektrisch scheerapparaat, driekops, 35,-) te neer ligt, de laatste eer te bewijzen (voordat het verval inzet en hij uiteenvalt, en zijn haar zich voor de laatste maal, in de kist en onzichtbaar voor de nabestaanden, die dan alweer andere zaken aan hun hoofd hebben, zoals de verdeling van de nalatenschap, die bij nader inzien niet veel voorstelde, en zelfs rechtuit schraal genoemd mocht worden, een weg door zijn nu koude vlees zal banen).













Als ik langs de winkel loop zie ik dat de etalage in deze zomerse dagen nog het meest weg heeft van een kerststal. Rode lampjes flikkeren aan en uit en verlichten een samenscholing van poppetjes: ik zie de kerstman, Jezus, Maria, een mannetje die een bijl hoog heft, een Pacman achtige buitenaardse strijder met laserpistool, Arnold Schwarzenegger. Het wonderlijke gezelschap is temidden van de ‘overige elektrische apparatuur’ (föhn, scheerapparaat etc) uitgestald op het uiteinde van een doodskist. De winkel is tenslotte klein, men moet roeien met de riemen die men heeft, voor piëteit (voor zover überhaupt van toepassing) is dan niet meer ruimte dan praktische overwegingen toelaten. En daar valt wat voor te zeggen.

zondag 26 juli 2009

Wat te doen met een dode dictator

Het gaat goed met António Oliveira Salazar, de dictator die in Portugal tussen 1933 en 1968 aan de macht was. Vorig jaar nog werd hij (in een televisieverkiezing) tot belangrijkste Portugees aller tijden verkozen, elke week verschijnt wel een boek waarin iemand (warme) herinneringen ophaalt aan die toch wat wonderlijke autocraat, en in april van dit jaar werd, nota bene op 25 april, de verjaardag van de Anjerrevolutie die in 1974 aan Salazar’s Estado Novo (De nieuwe Staat) een eind maakte, een nieuw grafmonument onthuld. Dat ging niet zonder tumult, maar toch. Het graf bevindt zich in het dorpje waar Salazar werd geboren, Vimieiro geheten, in de gemeente S. Comba Dão, niet ver van Coimbra. Daar wilde ik wel naar toe. Al was het alleen maar om eens te zien hoe het graf van een zich postuum oprichtende dictator eruit ziet en of er, waarom ook niet, in Vimieiro en S. Comba Dão misschien al voorzichtig, aarzelend, schoorvoetend (etc) iets van een Salazar-industrie zichtbaar wordt, bijvoorbeeld in de vorm van een museumpje, in Salazar’s geboortehuis bijvoorbeeld, desnoods met openingstijden op aanvraag.













In S. Comba Dão aangekomen, vraag ik de eerste de beste voorbijganger waar ik het geboortehuis van Salazar kan vinden (eigenlijk ben ik de eerste de beste voorbijganger, want de oude man aan wie ik het vraag hangt een beetje tegen een muur, op een manier bovendien die suggereert dat hij daar al heel lang zo tegen die muur hangt, en ook geen plannen heeft daar voorlopig verandering in te brengen, maar goed). Hoe waarschijnlijk is het dat ik die vraag stel aan iemand die vijftien jaar lang op het land van Salazar werkte, die Salazar vaak ontmoette, als deze in de zomer Lissabon verruilde voor het huis in de provincie? Toch is dit het geval. Salazar was een aardige man, zo vertelt de man, natuurlijk, en aan het eind van de werkdag kwam de dictator vaak met wijn, en dan kregen de arbeiders een glas volgeschonken, niet zo’n klein pisbeetje, maar tot de rand (er is een foto van zo’n ritueel, opgenomen in een boek van een Franse journaliste die in de jaren zestig een verhouding met Salazar had – Salazar, in donker kostuum, met hoed, schenkt de fles leeg, terwijl rond hem landarbeiders het glas hooghouden – in het midden van de foto staat een verlegen glimlachende jongen van een jaar of twintig; dat zou zomaar eens deze oude man kunnen zijn geweest). Het geboortehuis was niet moeilijk te vinden, zei de man, voor bij het station, onder het viaduct door. Maar het is compleet vervallen, waarschuwde hij. Er is weinig van over. En het is ook niet meer van de familie.













Van een heuse Salazar-industrie blijkt in S. Comba Dão geen sprake. Ok, in de boekwinkel liggen wat boekjes, en ik vind een tegeltableau met daarop het geboortehuis van Salazar. Maar misschien was dat tableau er al lang voordat het regime van de dictator ten einde kwam, en heeft men dit ene tableau vanwege onduidelijke redenen (technische onmogelijkheid?) nooit weggehaald. Ooit moet deze stad toch vergeven zijn geweest van de Salazar-straten en Salazarpleinen, van borstbeelden en muurschilderingen. Maar elke verwijzing naar de beroemdste ingezetene die de gemeente ooit had, lijkt op rigide wijze te zijn verwijderd. Afgezien van dat ene tableau dan.

























Soms kun je er nog wel iets van terugvinden. In de entreehal van de Rechtbank van S. Comba Dão is met ijzeren letters een tekst in de marmeren muur aangebracht. Het gebouw werd op 27 april 1965 officieel geopend, zo lees ik. Als ik dichterbij kom, zie ik dat onder die tekst ooit nog een regel tekst moet hebben gestaan. De gaten die de letters in het marmer maakten, zijn nog zichtbaar (marmer laat zich niet vullen, niet onzichtbaar althans). Het is niet moeilijk te bedenken wat er ooit zal hebben gestaan. Een gebouw wordt in de regel immers officieel door iemand geopend, en diens naam staat dan steevast op de eerste steen, of in dit geval, de muur. En wie zou dat anders kunnen zijn geweest dan de beroemdste ingezetene van de gemeente, die, in 1965 nog volop aan de macht, die dag toch al in de buurt was, omdat hij de volgende dag in familiekring – Salazar had enkele zussen, die nog in het ouderlijk huis woonden - zijn verjaardag zou vieren (ik speculeer maar, onwaarschijnlijk lijkt het niet). Ik vraag het de medewerkster van de VVV van S. Comba Dão. Maar die heeft geen idee. In het VVV-kantoortje sowieso geen enkele verwijzing naar Salazar. Wel prachtige oude foto’s en teksten over de rijke geschiedenis van de vredelievende gemeente etc. Hebben ze dan echt niets over Salazar?













De vrouw haalt, vanonder de toonbank, alsof het pornografisch materiaal betreft, een Delftsblauw bordje en een ingelijste tekening te voorschijn. Het bordje mag ik voor een tientje hebben. Het toont Salazar’s geboortehuis. Is het een nieuw bordje? Of, je durft het bijna niet te denken, ligt dit bordje al bijna veertig jaar onder een toonbank? Het bordje koop ik toch maar niet. Het is beter dat het hier blijft. En nadat de vrouw mij nog eens uit heeft gelegd hoe ik het beste in Vimieiro kom, het gehucht waar Salazar’s geboortehuis staat, sta ik even later dan echt voor het geboortehuis.













Zo vanaf de weg gezien stelt het niet veel voor. Het is vervallen, inderdaad. Maar, dat dan weer wel, er is een maquette geplaatst: ‘Hier werd geboren, Mr. Oliveira Salazar, een heer die regeerde en niemand bestal.’ Wonderlijke tekst. ‘Een heer’? ‘Die niemand bestal’? En wat is de precieze betekenis van zo’n maquette op een vervallen huis? Ware het niet beter geweest het huis aan te kopen en op te knappen, alvorens die maquette te plaatsen?


















Als ik aanstalten maak om van de overzijde van de straat een foto te nemen, stopt de aankomende auto, om niet voor het beeld langs te rijden. Een eerbetoon, ongetwijfeld. Maar het dak is ingestort en aan de linkerzijde kun je zo de woning binnenkijken. Alles is aan het vergaan. Ook op de begraafplaats is het eerbetoon halfhartig.













De steen die Salazar ooit zelf koos, waarop niets stond dan zijn initialen is ingeruild voor teksten die opnieuw benadrukken dat, wat je verder ook van de oude Salazar kan zeggen (er bestond tenslotte zoiets als een geheime dienst, er waren politieke gevangenen, er werd gemarteld etc), hij in ieder geval niet van het gemeen stal (iets, dat zo hoor je wel vaker hier, sinds Salazar’s verscheiden een wezenskenmerk van alle politici uitmaakt). De steen is er, en er staan zowaar verse bloemen en kaarsen, al is inmiddels ook een foto ontvreemd. Maar het graf ligt (nog steeds? Nu het verplaatst is?) toch vooral heel erg terzijde, ver weg van de andere doden, als het graf van een geliefde leproos.



donderdag 23 juli 2009

Gesteggel over de genealogie van Fernando Pessoa














In de Jornal do Fundao - het lokale krantje hier -, zijn de pagina’s twee tot en met vier gereserveerd voor zwaarmoedige overpeinzingen over de staat van de cultuur, alsmede voor bespiegelingen over schrijvers en kunstenaars. Op het eerste gezicht een troostrijke gedachte. Al blijft het de vraag of die teksten daadwerkelijk worden gelezen door de merendeels laag opgeleide boeren-abonnee’s van de krant (er staat voor hen gelukkig nog wel wat anders in ook: politienieuws natuurlijk, de opening van een nieuwe winkel of restaurant, de resultaten van de sportvereniging, en, dat vanzelf, de doodsberichten - waarover later meer). Maar goed, in de editie van een tijdje geleden stond dan toch maar mooi een groot stuk van een redacteur over de lokale wortels van Fernando Pessoa. Of het nieuws is weet ik niet. Ik geef het maar door. Pessoa is industrie tenslotte. Er zijn nogal wat mensen die hun brood ermee smeren. Wie het hele stuk wil zien, kan zich bij mij melden. De redacteur in kwestie, Arnaldo Saraiva, is met het onderzoek naar de stamboom van Pessoa hoe dan ook al een kwart eeuw bezig, zo schrijft hij, en daarbij moet het steeds weer opnemen tegen lieden die Pessoa stamboom bij voorkeur in de Algarve plaatsen. Fout dus! Althans volgens Saraiva, die overigens verder nog wel het een en ander over de zaak heeft gepubliceerd. Het begin van Pessoa, zo beweert Saraiva, vinden we bij ene Rodrigo de Cunha, een douanebeambte te Penamacor, in de streek genaamd Beira Baixa waar ook Fundao deel van uitmaakt. Deze Da Cunha was negen generaties terug de eerst getraceerde voorvader van de schrijver van Mensagem. Verder gaat het dan in het artikel met Da Cunha’s dochter Beatriz (door de inquisitie gevangen genomen in 1620), die trouwde met.. etc. De namen staan keurig onder elkaar, inclusief enkele wetenswaardigheden. De naam Pessoa duikt voor het eerst op eind 17 eeuw, dankzij Madalena Pessoa da Gouveia, uit Montemor-o-Velho (Beira Baixa), getrouwd met een klerk uit hetzelfde dorp. In de achttiende eeuw wonen en werken de verschillende generaties Pessoa’s dan in Fundao en het nabijgelegen Covilha. Pas op het eind van de achttiende eeuw gaat het definitief mis, als de opa van de opa van Fernando Pessoa (hoe zeg je dat in het Nederlands?) zich als arts in Tavira, in de Algarve vestigt. Maar dat is volgens Saraiva van efemeer belang. De wortels van Pessoa, en, dat ook, van diens metaforisch universum, liggen onvervreemdbaar in de prachtige Beira Baixa, in de omgeving van het provinciestadje Fundao.

Het mooiste woord dat het Portugees kent

De boer die hier het landgoed bewerkt (het landgoed waarop het huisje staat dat ik als vakantievierder bewoon; het land waar ik over uitkijk, waar ik de kersen van de bomen trek etc.) heeft een ongelukkig been. Het is geen vrolijke aanblik, zoals hij al kreupelend met machines zeult en bomen beklimt. Een half jaar geleden kreeg hij een ongeluk en plaatsten artsen een ijzeren plaat in zijn been. Die plaat moest er vandaag uit. ’s-Ochtends meldde de boer zich nuchter in het ziekenhuis. Hij werd ingecheckt, formulieren werden ingevuld, en daarna moest hij ergens in een wachtkamer plaatsnemen. Tegen lunchtijd was nog niemand verschenen. De boer was inmiddels misselijk van de honger. Op het eind van de middag kwam tenslotte een zuster, werd hij op een bed gelegd en kreeg hij een infuus in de arm geschoven. Zo lag hij tot de avond al flink was gevorderd en weer een andere zuster de patient ‘ontdekte’ en hem meedeelde dat er geen arts meer was. Waarna het infuus er weer uit ging, en de kleren weer aan, en de brave man met plaat en al weer naar huis hinkte, klaar voor een nieuwe dag.













Dat de medische dienstverlening hier zo nu en dan wel iets te wensen overlaat, is geen nieuws natuurlijk. Maar soms valt er ook iets te lachen. En zelfs laat zich nog wel eens een ontdekking doen. Het mooiste woord dat de Portugese taal kent bijvoorbeeld, leerde ik toen – dankzij onmatig zwembadbezoek – zich in mijn oren zoveel rotzooi had opgehoopt dat ik nog slechts gesuis hoorde. Er moest worden uitgespoten. In Nederland een routineklus die zonder problemen door het ongediplomeerde hulpje van de huisarts wordt uitgevoerd. Niet in Portugal, zo bleek. Zelfs de huisarts waakt voor een dergelijke operatie. Daarvoor moet een privaat gevestigde specialist worden geraadpleegd. Het kostte me een week om er een te vinden die zich daadwerkelijk op het adres bevond waar hij volgens de gegevens kantoor hield (meestal was de specialist net weg, of moest hij nog komen, zonder dat daarbij dagen of uren werden gespecificeerd, vaak ook was het lunchtijd, of bijna lunchtijd, of hief de medewerkster de handen ter hemel, als om duidelijk te maken dat de oplossing voor mijn probleem eerder daar dan in haar kantoor zou moeten worden gezocht, en dat ze wat betreft de arts waar ze de niet bestaande agenda voor bijhield, nu eenmaal was aangewezen op een dagindeling waarin grilligheid en willekeur de toon zette, omdat zijn bijzondere, verheven positie als medisch specialist juist in die onvoorspelbaarheid het zuiverst tot uitdrukking kwam – wanneer hij verscheen was het als een wonder, als een gunst door hem (en/of van hogerhand) verleend. En mijn specialist had overigens ook wel enige reden om zich uitverkoren te voelen, want op het bordje boven de deur van zijn kantoor stonden achter zijn naam de twintig letters die tesamen het mooiste woord van de Portugese taal vormen. Dat is niet het vervelende ‘saudade’, ‘azul’, of ‘mar’ of iets dergelijks. Nee, het mooiste woord uit de Portugese taal is: otorrinolaringologia. Een woord als een in zichzelf gekeerde paling, als een toverspreuk, als een eerbetoon aan Gina Lollobrigida. Iemand die zich in de otorrinolaringologia heeft bekwaamd, mag zich otorrinolaringologista noemen. Ook niet gek, maar toch minder (misschien omdat Gina er nu plotseling uit is verdwenen). Vertaald in het Nederlands: keel-, neus- en oorheelkunde/kundige. Oftewel, een brekebeen van een woord, met al die streepjes en afbrekingen, en daarmee, typisch Nederlands (een fysiek verschijnsel volgens mij; zo bewegen Nederlanders zich immers ook: houterig, samengesteld, theoretisch; daar waar de Portugese ledematen vloeien en dansen – otorrinolaringologia). De oren waren overigens zo uitgespoten, toen ik de specialist eenmaal te spreken kreeg. Hij raadde me nog wel aan voortaan het jaar door mijn oren met vloeibare stikstof te druppelen. Maar dat kan ik verkeerd hebben verstaan. Want voor een otorrinolaringologista was zijn dictie volstrekt bedroevend.

donderdag 9 juli 2009















Fundao, een slaperig stadje ergens in het binnenland van Portugal. In de Rua da Cale (de belangrijkste winkelstraat) overheersen de kousenwinkels en handel in ijzerwaren. Eerste gedachte: zo zou het overal moeten zijn. Dat Michael Jackson dood is valt nergens uit op te maken. De mensen deppen hun voorhoofd droog, nemen hun hoed af. In de hoedenwinkel ben ik de enige klant. Niet dat ik een hoed wil. Of tenminste, niet per se, ik wil dat hoofd. Die treurige ogen, die licht pruilende mond (is het een glimlach?). Dit moet de meest aristocratische paspop ter wereld zijn. De enige ook met een krulsnor. De uitbaatster maakt afwerende gebaren. Wordt vervolgd.

donderdag 2 juli 2009

zelfplakzolen

Wie de wereld om zich heen wil doorgronden, moet op de kleine dingen letten. Vergeet die maatschappij-analyse uit de zaterdagkrant. Probeer in plaats daarvan liever eens oude schoenen van nieuwe zolen en hakken te voorzien.













Dit zijn mijn Van Lier-schoenen. Vijftien jaar oud inmiddels en behoorlijk toegetakeld. Het leer is gebarsten en hier en daar zelfs gescheurd (niets overigens dat niet met een eenvoudige fietsplakker kan worden verholpen). Maar ze zitten nog goed. Wel werd het zo langzamerhand tijd voor nieuwe zolen en hakken. Nu zou ik naar de schoenmaker kunnen gaan. Maar die berekent voor zo'n klusje meer dan dertig euro. En dat is bijna net zoveel als de schoenen vijftien jaar geleden kostten. Dan kon ik beter even langs de HEMA gaan om daar een paar van die opplakzolen en een tubetje lijm te kopen. Dacht ik. Maar de kassajuffrouw keek me zelfs een beetje laatdunkend aan toen ik na een kwartier vergeefs ronddwalen mijn beklag kwam doen: ' Die zijn al jaren uit het assortiment meneer.' De HEMA; geen plakzolen! Later die dag belde ik de Praxis en stapte ik de Kwantum binnen. Zonder resultaat. Plakzolen (of, preciezer wellicht: 'zelfplakzolen') zijn nergens meer te krijgen. Conclusie? Een dure schoen wordt door een enkeling nog wel langs de schoenmaker gebracht, maar de bulk van het schoeisel komt aan een tweede zool (een tweede leven) simpelweg niet meer toe. Voor het zover is (of als het zover is), wordt de schoen weggeflikkerd en ingeruild voor een nieuw model. Trefwoorden: welvaart, wegwerpmaatschappij, China, duurzaamheid, nieuw is beter, etc. (en zie verder de maatschappij-analyse uit de zaterdagkrant).













Overigens is er ook goed nieuws te melden. Sinds kort is er een webwinkel - http://schoenzolen.biedmeer.nl - die op bestelling schoenzolen en -hakken door heel Nederland verstuurd. Voor onder het tientje bent u er klaar. Zegt het voort.

woensdag 24 juni 2009

Donald Barthelme en Jan Jongbloed

Een week geleden typte ik ( in een recensie van een biografie van de Amerikaanse schrijver Donald Barthelme) de volgende zinnen: 'Tot Nederland is Barthelme hoe dan ook nimmer doorgedrongen. Dat Barthelme wellicht de enige buitenlandse schrijver was die in zijn fictie Nederlandse voetballers ten tonele voerde (in het verhaal ‘Concerning the bodyguard’ bespreken twee lijfwachten de vervanging van ‘Dutch goalkeeper Piet Schrijvers’ door ‘the brave Jan Jongbloed’ tijdens de wedstrijd Nederland-Peru op het WK van 1978) en dat componist Micha Hamel in 2007 Barthelme’s toneelstuk Snow White tot een opera bewerkte, hebben daaraan niets afgedaan.'





































Piet Schrijvers en Jan Jongbloed. Ach ja, wat zou er eigenlijk van ze zijn geworden, vroeg ik me een kort moment af. Maar ik was die oude voetbalhelden eerlijk gezegd alweer vergeten toen ik gisterochtend in Amsterdam-Slotermeer de apotheek binnenstapte. De klant vóór mij was een grijze man met een stevig postuur en opmerkelijk dikke, vlezige vingers. Hij frommelde wat met een recept. Mmm, bekende kop, dacht ik. Die brede mond. Heel bekend. Het zal toch niet? 'Mag ik u iets vragen,' vroeg ik toen ik mijn schroom had overwonnen, '... U heeft zo'n bekend gezicht.' Hij lachte en maakte een gebaar naar de meisjes achter de balie: 'Ach, ik kom hier al dertig jaar, iedereen kent me hier.' Die stem. Het kon niet missen. 'Bent u Jan Jongbloed?' Ja, dat klopte, dat was hij. Terwijl zijn medicijnen over de toonbank gingen vertelde ik over het wonderlijke toeval dat ik hem hier ontmoette, net nu ik een artikel had geschreven waarin zijn naam voorkwam... 'Nederland-Peru', zei ik, '... die Amerikaanse schrijver had het over de wedstrijd Nederland-Peru, tijdens het WK van 1978. Er was een grove aanslag op Piet Schrijvers en toen moest u hem vervangen.' Jongbloed glimlachte: 'Het was Nederland-Italië, de twintigste minuut, en het was wel een behoorlijke overtreding, maar Piet had het aan zichzelf te danken.' We keuvelden nog wat, de medicijnen in de hand, en nog verbouwereerd over de ontmoeting nam ik even later afscheid, zonder ook maar op het idee te komen om een handtekening te vragen of een foto te nemen om het toeval heel even over de knie te leggen. Maar goed, een aantal belangrijke lessen laten zich hoe dan ook trekken:

1) Jan Jongbloed heeft nooit van Donald Barthelme gehoord
2) In zijn verhaal ‘Concerning the bodyguard’ laat Barthelme Piet Schrijvers geblesseerd het veld verlaten tijdens de wedstrijd tegen Peru op het WK van 1978. In werkelijkheid betrof het de wedstrijd Nederland-Italië (20e minuut)
3) Piet Schrijvers had de aanslag (deels) aan zichzelf te wijten
4) Jan Jongbloed leeft en ziet er gezond uit ( en, een detail, hij heeft opmerkelijk dikke, vlezige vingers, iets dat zijn opmerking, tijdens datzelfde WK, dat hij zonder handschoenen keepte 'omdat hij anders de bal niet voelde', in retrospectief natuurlijk wel extra betekenis geeft).

woensdag 17 juni 2009

De Waarheid is te koop

Op internet worden doodleuk delen uit het fotoarchief van De Waarheid te koop aangeboden. Toen de Waarheid in 1990 ter ziele ging dachten enkele medewerkers blijkbaar dat ze beter iets mee naar huis konden nemen, als appeltje voor de dorst. Ook communisten zijn (of waren) net mensen. Het antiquariaat waar al dat moois te koop staat bevindt zich aan een Amsterdamse gracht.




dinsdag 16 juni 2009

1 mb Monet

Zie hier het paard van de boer zoals waargenomen door de <1mb lens van mijn mobieltje. Monet? Pisarro? Zeg het maar.


maandag 15 juni 2009

cameratrip - Amsterdam Noord juni 2009

Sinds de laatste keer dat ik mijn camera uit mijn handen liet vallen, is iets veranderd. De ooit kraakheldere wereld is roze geworden, op het paarse af. En, vooral dat ook, die roze wereld druipt en schuimt. Onderscheid wordt daarbij niet gemaakt. Een mens schuimt niet meer en niet minder dan een oude Opel Rekord of de hemel zelf. Geen idee wat de camera daarmee wil zeggen.